< 1 Koningen 13 >
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22
1)En ziet, een man Gods1) kwam uit Juda, door het woord des HEEREN2) tot Beth-El; en Jerobeam stond bij het altaar, om te roken.3)
2)En hij riep tegen het altaar,4) door het woord des HEEREN, en zeide: Altaar, altaar, zo zegt de HEERE: Zie, een zoon zal aan het huis Davids geboren worden,5) wiens naam zal zijn Josia; die zal op u offeren6) de priesters der hoogten, die op u roken, en men zal mensenbeenderen op u verbranden.
3)En hij gaf ten zelfden7) dage een wonderteken, zeggende: Dit is dat wonderteken, waarvan de HEERE gesproken heeft; ziet, het altaar zal vaneen gescheurd,8) en de as, die daarop is, afgestort worden.
4)Het geschiedde nu, als de koning het woord van den man Gods hoorde, hetwelk hij tegen het altaar te Beth-El geroepen had, dat Jerobeam zijn hand van op9) het altaar uitstrekte, zeggende: Grijpt hem! Maar zijn hand, die hij tegen hem uitgestrekt had,10) verdorde, dat hij ze niet weder tot zich trekken kon.
5)En het altaar werd vaneen gescheurd, en de as van het altaar afgestort, naar dat wonderteken, dat de man Gods gegeven had, door het woord des HEEREN.
6)Toen antwoordde11) de koning, en zeide tot den man Gods: Aanbid toch het aangezicht des HEEREN, uws Gods, ernstelijk, en bid voor mij, dat mijn hand weder tot mij kome! Toen bad de man Gods het aangezicht des HEEREN ernstelijk; en de hand des konings kwam weder tot hem, en werd gelijk te voren.
7)En de koning sprak tot den man Gods: Kom met mij naar huis, en sterk u,12) en ik zal u een geschenk geven.
8)Maar de man Gods zeide tot den koning: Al gaaft gij13) mij de helft van uw huis, zo zou ik niet met u gaan, en ik zou in deze plaats14) geen brood15) eten, noch water drinken.
9)Want zo heeft16) mij de HEERE geboden door Zijn woord, zeggende: Gij zult geen17) brood eten, noch water drinken; en gij zult niet wederkeren door den weg, dien gij gegaan zijt.
10)En hij ging door een anderen weg, en keerde niet weder door den weg, door welken hij te Beth-El gekomen was.
11)Een oud profeet18) nu woonde te Beth-El; en zijn zoon kwam, en vertelde hem al het werk, dat de man Gods te dien dage in Beth-El gedaan had, met de woorden, die hij tot den koning gesproken had; deze vertelden zij ook hun vader.19)
12)En hun vader sprak tot hen: Wat weg is hij getogen? En zijn zonen hadden den weg gezien,20) welken de man Gods was getogen, die uit Juda gekomen was.
13)Toen zeide hij tot zijn zonen: Zadelt mij den ezel. En zij zadelden hem den ezel, en hij reed daarop.
14)En hij toog den man Gods na, en vond hem zittende onder een eik;21) en hij zeide tot hem: Zijt gij de man Gods, die uit Juda gekomen zijt? En hij zeide: Ik ben het.
15)Toen zeide hij tot hem: Kom met mij naar huis, en eet brood.
16)Doch hij zeide: Ik kan niet met u wederkeren, noch met u inkomen; ik zal ook geen brood eten, noch met u water drinken, in deze plaats.22)
17)Want een woord is23) tot mij geschied door het woord des HEEREN: Gij zult aldaar noch brood eten, noch water drinken; gij zult niet wederkeren, gaande door den weg, door denwelken gij gegaan zijt.
18)En hij zeide tot hem: Ik ben ook een profeet, gelijk gij,24) en een engel heeft tot mij gesproken door het woord des HEEREN, zeggende: Breng hem weder met u in uw huis, dat hij brood ete en water drinke. Doch hij loog hem.
19)En hij keerde25) met hem wederom, en at brood in zijn huis, en dronk water.
20)En het geschiedde, als zij aan de tafel zaten, dat het woord des HEEREN geschiedde tot26) den profeet,27) die hem28) had doen wederkeren;29)
21)En hij riep30) tot den man Gods, die uit Juda gekomen was, zeggende: Zo zegt de HEERE: Daarom dat gij den mond31) des HEEREN zijt wederspannig geweest, en niet gehouden hebt het gebod, dat u de HEERE, uw God, geboden had,
22)Maar zijt wedergekeerd, en hebt brood gegeten en water gedronken ter plaatse, waarvan Hij tot u gesproken had: Gij zult geen brood eten noch water drinken; zo zal32) uw dood lichaam in uw vaderen graf niet komen.
23)En het geschiedde, nadat hij brood gegeten,33) en nadat hij gedronken had, dat hij hem den ezel34) zadelde, te weten voor den profeet, dien hij had doen wederkeren.
24)Zo toog hij heen, en een leeuw vond hem35) op den weg, en doodde hem; en zijn dood lichaam lag geworpen op den weg, en de ezel stond daarbij;36) ook stond de leeuw37) bij het dode lichaam.
25)En ziet, er gingen lieden voorbij, en zagen het dode lichaam geworpen op den weg, en den leeuw, staande bij het dode lichaam; en zij kwamen en zeiden het in de stad, waarin de oude profeet woonde.
26)Als de profeet, die hem van den weg had doen wederkeren, dit hoorde, zo zeide hij: Het is de man Gods, die den mond38) des HEEREN wederspannig is geweest; daarom heeft de HEERE hem den leeuw overgegeven, die hem gebroken, en hem gedood heeft, naar het woord des HEEREN, dat Hij tot hem gesproken had.39)
27)Verder sprak hij tot zijn zonen, zeggende: Zadelt mij den ezel. En zij zadelden hem.
28)Toen toog hij heen, en vond zijn dood lichaam geworpen op den weg, en den ezel, en den leeuw, staande bij het dode lichaam; de leeuw had het dode lichaam niet gegeten, en den ezel niet gebroken.40)
29)Toen nam de profeet het dode lichaam van den man Gods op, en legde dat op den ezel, en voerde het wederom; zo kwam de oude profeet in de stad om rouw41) te bedrijven en hem te begraven.
30)En hij legde zijn dood lichaam in zijn graf;42) en zij maakten43) over hem een weeklage: Ach, mijn broeder!44)
31)Het geschiedde nu, nadat hij hem begraven had, dat hij sprak tot zijn zonen, zeggende: Als ik zal gestorven zijn, zo begraaft mij in dat graf, waarin de man Gods begraven is, en legt45) mijn beenderen bij zijn beenderen.
32)Want de zaak zal gewisselijk46) geschieden, die hij door het woord des HEEREN uitgeroepen heeft tegen het altaar, dat te Beth-El is, en tegen al de huizen der hoogten,47) die in de steden van Samaria48) zijn.
33)Na deze geschiedenis49) keerde zich Jerobeam niet van zijn bozen weg; maar maakte wederom50) priesters der hoogten van de geringsten51) des volks; wie wilde,52) diens hand53) vulde hij, en werd een van de priesters der hoogten.
34)En hij werd54) in deze zaak het huis55) van Jerobeam tot zonde,56) om hetzelve te doen afsnijden en te verdelgen van den aardbodem.